maandag 16 april 2012

66 Volharding

Volharding - mijns inziens één van de kernwoorden voor een Christen.
Als je in de "Online Bible" (een computerprogramma) opzoekt hoe vaak dit woord, in al zijn vervoegingen, in de Herziene Staten Vertaling voor komt, dan stopt de teller bij 52. Dat is niet veel, vergeleken met het woord "liefde" dat 148 maal wordt vermeld. Het woord "genade" komt 202 maal voor, dus waarom nu de aandacht toch op volharding?

Wat betekent "volharding"?
Volgens de website van "van Dale" betekent het woord "volharding": het volharden
en betekent "volharden": tot het einde volhouden!

"Tot het einde volhouden" betekent: niet opgeven, niet halverwege afhaken, je niet van de wijs laten brengen door teleurstellende en/of bedroevende mensen of gebeurtenissen maar standvastig blijven. Een fanatieke wielrenner zal, als hij de "Tour de France" rijdt, ook al valt hij vijf maal, niet opgeven zo lang hij ziet waar hij naar toe moet fietsen en hij de pedalen nog rond krijgt. Hij moet en hij zal de eindstreep halen. Lees wat Wim van Est (de eerste Nederlander die in de gele trui werd gehesen) in 1951 tijdens een zware Pyreneeënrit overkwam:
Wim van Est moet bij de beklimming van de Aubisque al snel lossen, maar de onverzettelijke gele trui-drager knokt door. Op de top telt hij een achterstand van ruim drie minuten, maar er volgt nog een lange afdaling van 100 kilometer naar Tarbes. In het gezelschap van de beroemde daler Fiorenzo Magni stort Van Est zich in de afdaling. Als een duivel neemt hij roekeloos de venijnige bochten. Plots maakt de weg een scherpe bocht en op volle snelheid nadert Van Est de verraderlijke haarspeldbocht. Hij komt in het losse grind terecht en verliest de macht over het stuur. De Brabander schuift wel dertig meter over de grond. Van Est heeft geluk. Het grind heeft zijn val gestopt. Zijn arm ligt open, zijn mooie gele trui is gescheurd en van zijn koersbroek is aan de rechterkant weinig meer over. Hij wil echter van geen opgeven weten en grijpt vastberaden zijn fiets. Hij rijdt met bebloede armen, ontvelde benen en een gescheurde broek en gele trui weer verder.
Van Est heeft kennelijk geen angst gekregen van de valpartij. De schuiver over het grind heeft hem dusdanig veel adrenaline opgeleverd dat hij alleen maar sneller gaat. Hij werpt zich opnieuw als een steen naar beneden om de opgelopen achterstand weer goed te maken. Van Est ontwikkelt daarbij een ongelooflijk hoge snelheid, waardoor hij bij een volgende haarspeldbocht te laat in de remmen knijpt. Hij kan zijn lijn niet meer veranderen en voordat hij het weet rijdt hij rechtdoor het ravijn in. Van Est raakt rotsen en schuurt langs takken en ander groen. Zo'n zeventig meter lager komt Van Est tot stilstand. Versufd kijkt Van Est omhoog. Wat is hem nu overkomen? Alhoewel alles nog beweegt is hij toch emotioneel. Als eerste denkt Van Est aan zijn trui. Geel kan hij nu wel vergeten.
Na enige tijd komt er hulp naar beneden. Dat heeft Van Est vooral aan de Belgische renner De Kok te danken. Ploegleider Pellenaars wordt tot stoppen gemaand door de Belg. Pellenaars stapt uit en tuurt over de rand. "Waor issie" vraagt Pel met enige paniek in zijn stem. De sigaar blijft echter gewoon aan zijn lippen hangen. Nu kijken ook anderen mee. Eén van de juryleden heeft een verrekijker bij zich en ontwaardt Willem in het gras. Ook ploeggenoot Gerrit Peters ziet Van Est nu zitten. "Het lijkt wel een boterbloem" zou Peters gezegd hebben.
Met aaneengeknoopte banden wordt Van Est uiteindelijk naar boven gehesen. Van Est wil snel weer verder rijden, maar Pellenaars weet hem te overtuigen, dat hij beter naar het ziekenhuis kan gaan. Achteraf blijkt, dat Van Est helemaal niets mankeert.


"Van Est wil snel weer verder rijden" ! Hij is gevallen, daarna een ravijn ingereden, wordt met aaneengeknoopte banden omhoog getrokken en wil dan weer verder rijden! Dát is volharding!

Als we naar de Bijbel kijken, kunnen we ook voorbeelden van volharding noemen. In het eerste Bijbelvers waarin dit woord voorkomt komt de persoon Kaleb naar voren. Als Mozes weer eens vergeving voor de zonden van het volk Israël vraagt, antwoordt de Heer:
“De HEERE zei: Op uw woord heb Ik hun vergeven. Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden! Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd, zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien! Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen.” (Numeri 14:20-24 HSV)

Even verderop in de Schrift blijkt dat naast Kaleb ook Jozua het beloofde land mocht binnengaan:
“Op die dag ontbrandde de toorn van de HEERE, en Hij zwoer: De mannen die uit Egypte zijn vertrokken, van twintig jaar en daarboven, zullen het land niet zien dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb te geven! Want zij hebben er niet in volhard Mij na te volgen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, en Jozua, de zoon van Nun, want die hebben er wél in volhard de HEERE na te volgen.” (Numeri 32:10-12 HSV)

Wat was er gebeurd?
Toen het volk Israël vlak bij het Beloofde Land kwam, sprak God tot Mozes en liet hem uit elke stam één leider nemen. Deze twaalf mannen moesten het land Kanaän gaan verkennen. Na veertig dagen kwamen ze verslag uitbrengen en vertelden dat het volk in dat land sterk was, versterkte steden had en dat ze nakomelingen van Enak hadden gezien (dit waren reuzen). Kaleb zag het echter heel anders:
“Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.” (Numeri 13:30 HSV)

De overige verkenners brachten daar het volgende tegenin:
“Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.” (Numeri 13:31-33 HSV)

Uiteindelijk bemoeit ook Jozua, één van de verkenners, zich er mee:
“En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren, en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land. Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing. Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!” (Numeri 14:6-9 HSV)

Een duidelijk voorbeeld van: wat er ook gebeurt, wat voor hindernissen er lijken te zijn, blijf op God vertrouwen!

Een ander voorbeeld is natuurlijk Job:
“Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job. En die man was vroom en oprecht; hij was godvrezend en keerde zich af van het kwaad. Er werden zeven zonen en drie dochters bij hem geboren. Aan vee bezat hij zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd juk runderen en vijfhonderd ezelinnen. Verder had hij een zeer groot aantal slaven, zodat deze man aanzienlijker was dan alle mensen van het oosten.” (Job 1:1-3 HSV)

Hij was aanzienlijker dan alle mensen van het oosten, maar werd plotsklaps aangevallen door Satan. Hij verliest eerst knechten en schapen, vervolgens ook zijn kinderen:
“Toen stond Job op en scheurde zijn bovenkleed, schoor zijn hoofd, viel op de aarde en boog zich neer. En hij zei: Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd! In dit alles zondigde Job niet en schreef hij God niets ongerijmds toe.” (Job 1:20-22 HSV)

Deze rampspoed bracht Job er niet toe zijn geloof in God op te zeggen, iets waar Satan niet blij mee was:
“Toen ging de satan weg van het aangezicht van de HEERE en hij trof Job met vreselijke zweren, van zijn voetzool af tot aan zijn schedel. En Job nam een potscherf om zich daarmee te krabben, terwijl hij midden in de as zat. Toen zei zijn vrouw tegen hem: Houd je nog steeds vast aan je vroomheid? Zeg God vaarwel en sterf.” (Job 2:7-9 HSV)

Job werd nu lichamelijk getroffen én zijn vrouw gaf hem verkeerd advies. Hoe was Job's reactie:
“Maar hij zei tegen haar: Je spreekt zoals één van de dwaze vrouwen spreekt. Zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.” (Job 2:10 HSV)

Vervolgens komen er vrienden van Job op bezoek en discussiëren ze over God's beweegredenen om Job zo te laten lijden. In hoofdstuk 38 toont God Zijn Majesteit en vraagt o.a. aan Job:
“Waar was u toen Ik de aarde grondvestte? Maak het bekend, als u echt inzicht hebt. Wie heeft haar afmetingen bepaald? U weet het immers wel. Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen? Waarop zijn haar pijlers neergezonken? Of wie heeft haar hoeksteen gelegd, toen de morgensterren samen vrolijk zongen, en al de kinderen van God juichten?” (Job 38:4-7 HSV)

Aan het begin van hoofdstuk 40 zegt God:
“Zal hij die een rechtszaak voert met de Almachtige, Hem onderwijzen? Laat hij die God ter verantwoording roept, daarop antwoorden.” (Job 40:2 HSV)

Job beseft dat hij, als schepsel, God niet ter verantwoording kan roepen en antwoordt:
“Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. Eén keer heb ik gesproken, maar ik zal niet antwoorden; twee keer, maar ik zal niet verdergaan.” (Job 40:4-5 HSV)

God's antwoord is overduidelijk:
“Omgord nu als een man uw heupen, dan zal Ik u ondervragen. Maak Mij eens bekend: Wilt u ook Mijn recht vernietigen? Wilt u Mij schuldig verklaren, opdat u zelf rechtvaardig bent? Hebt u een arm zoals God? En kunt u, zoals Hij, met uw stem donderen?” (Job 40:7-9 HSV)

Job's laatste antwoord toont duidelijk aan hoe hij in de situatie stond:
“Toen antwoordde Job de HEERE en zei: Ik weet dat U alles vermag, en geen plan is onmogelijk voor U. Wie is hij, zegt U, die Mijn raad verbergt zonder kennis? Zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep, dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet. Luister nu, en ík zal spreken! Ik zal U ondervragen: maak het mij bekend! Alleen door het luisteren met het oor had ik U gehoord, maar nu heeft mijn oog U gezien. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, op stof en as.” (Job 42:1-6 HSV)

Vervolgens geeft God aan dat Hij boos is op de vrienden van Job omdat zij verkeerde dingen hebben gezegd en zegt dan in vers 8:
“Neem daarom zeven jonge stieren en zeven rammen voor u, en ga naar Mijn dienaar Job. Breng brandoffers voor u en laat Mijn dienaar Job voor u bidden. Want alleen zijn gebed zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid; want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.” (Job 42:8 HSV)

Aldus geschiedde, waarna Job's volharding werd beloond:
“En de HEERE zegende het latere leven van Job meer dan zijn eerdere. Hij had veertienduizend schapen, zesduizend kamelen, duizend juk runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg zeven zonen en drie dochters. En hij gaf de eerste de naam Jemima, de tweede de naam Kezia, en de derde de naam Keren-Happuch. Zulke mooie vrouwen als de dochters van Job waren er in heel het land niet te vinden, en hun vader gaf hun een erfelijk bezit onder hun broers. Job leefde daarna nog honderdveertig jaar, en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen, vier generaties. En Job stierf, oud en van dagen verzadigd.” (Job 42:12-17 HSV)

Heeft een mens écht volharding nodig om gered te worden? Leren we niet dat als een mens eenmaal tot geloof in Jezus is gekomen, hij/zij voor eeuwig is gered?

Mag ik daar een vraag tegenover stellen?
Waarom zegt onze Messias dan tot tweemaal toe in het Mattheüs-evangelie:
“...maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.” (Mattheüs 10:22 en 24:13 HSV)

Betekent dit niet dat als wij NIET volharden, wij NIET zalig zullen worden?

Paulus schrijft aan Timoteüs:
“Als wij volharden, zullen wij ook met Hem regeren. Als wij Hem verloochenen, zal Hij ons ook verloochenen.” (2 Timotheüs 2:12 HSV)

De schrijver van de brief aan de Hebreeën (Paulus?) leert ons:
“Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen.” (Hebreeën 10:36 HSV)

Dat zijn toch zeer ernstige woorden!

De apostel Jakobus schrijft het volgende over "volharding":
“Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen terechtkomt, want u weet dat de beproeving van uw geloof volharding teweegbrengt. Maar laat die volharding ook volledig mogen doorwerken, opdat u volmaakt bent en geheel oprecht, en in niets tekortschiet.” (Jakobus 1:2-4 HSV)

Wees blij als uw geloof wordt aangevallen. Dit betekent namelijk dat u blijkbaar de moeite waard bent om te worden aangevallen. Bovendien is dat dé gelegenheid voor een kind van God om zijn/haar volharding te tonen.

Jakobus noemt in zijn boek nog een paar voorbeelden (w.o. Job):
“Mijn broeders, neem tot een voorbeeld van het lijden en van het geduld de profeten, die in de naam van de Heere gesproken hebben. Zie, wij prijzen hen gelukzalig die volharden. U hebt gehoord van de volharding van Job, en u hebt de uitkomst van de Heere gezien, dat de Heere vol ontferming is en barmhartig.” (Jakobus 5:10-11 HSV)

Kan geloof bestaan zonder volharding? Wat zou het dan nog waard zijn?

Onze Heiland moest Zelf ook volharden in Zijn Missie om voor ons te sterven aan het kruis op Golgotha, zouden wij dan niet hoeven te volharden? Jezus droeg al onze zonden en werd door de Vader verlaten, ons lijden - in welke vorm ook - mag daar niet mee vergeleken worden. Als Hij heeft moeten lijden, zullen wij ook moeten lijden:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een slaaf is niet meer dan zijn heer, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft.” (Johannes 13:16 HSV)

Leer toch van de Heiland uit de gelijkenis van de zaaier:
“En waar het zaad in de goede aarde valt, dat zijn zij die het Woord horen, het in een oprecht en goed hart vasthouden, en in volharding vruchten voortbrengen.” (Lukas 8:15 HSV)

Alleen door het Woord van God in een oprecht en goed hart vast te houden kan een mens vruchten voortbrengen.
Wat gebeurt er met een mens als hij geen vrucht voortbrengt:
“Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg;..” (Johannes 15:2a HSV)

Gelukkig zijn zij die wél vrucht dragen:
“...en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt.” (Johannes 15:2b HSV)

Wat er ook gebeurt: persoonlijk verlies, materieel verlies, baanverlies of iets anders, weet dit:
“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” (Johannes 3:16 HSV)

Laten we daarom volharden in het geloof en acht slaan op de volgende woorden van de apostel Paulus:
“Verder maak ik u bekend, broeders, het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat u ook aangenomen hebt, waarin u ook staat, waardoor u ook zalig wordt, als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb, tenzij dat u tevergeefs geloofd hebt.” (1 Corinthiërs 15:1-2 HSV)

U wilt toch niet behoren bij diegenen die tevergeefs geloofd hebben? “...bij wie het zaad in de dorens valt, dat zijn zij die het hebben gehoord, maar die gaandeweg door de zorgen en rijkdom en genietingen van het leven verstikt worden en geen vrucht dragen.” (Lukas 8:14 HSV)

Kies toch elke dag opnieuw voor Vader, Zoon en Heilige Geest en zeg (zoals Jozua zei):
“...Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!” (Jozua 24:15 HSV)



*

Geen opmerkingen:

Een reactie posten