maandag 20 oktober 2008

17 Omgang met de medemens

Hoe gaat een Christen om met zijn medemens, ongelovig of gelovig?

Roddelen we over onze medemens, worden we boos over dat wat wij als "wangedrag" bestempelen, spreken we er schande van?

Wat voor voorbeeld gaf onze Verlosser zelf?

De Here Jezus was (en is) geduldig en genadig als het om onbekeerde zondaars ging, neem als voorbeeld de kwestie met de overspelige vrouw (waar was de man in kwestie overigens gebleven?):
“Jezus nu richtte Zich op en toen Hij niemand zag dan de vrouw, zei Hij tegen haar: Vrouw, waar zijn die aanklagers van u? Heeft niemand u veroordeeld? En zij zei: Niemand, Heere. En Jezus zei tegen haar: Dan veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer.” (Johannes 8:10-11 HSV)

Geen kwaad woord kwam hier over Zijn lippen.

Een ander voorbeeld was de Samaritaanse vrouw, welke 5 mannen had gehad en nu ongehuwd samenwoonde:
“Jezus zei tegen haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. De vrouw antwoordde en zei tegen Hem: Ik heb geen man. Jezus zei tegen haar: U hebt terecht gezegd: Ik heb geen man, want vijf mannen hebt u gehad en die u nu hebt, is uw man niet; dat hebt u naar waarheid gezegd.” (Johannes 4:16-18 HSV)

Wat te denken van het volgende voorbeeld:
“En Hij zei tegen hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen, een mens te behouden of te doden? En zij zwegen. En nadat Hij hen rondom toornig aangekeken had, tegelijk bedroefd over de verharding van hun hart, zei Hij tegen de man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en zijn hand werd hersteld, gezond als de andere.” (Markus 3:4-5 HSV)

De Heer keek hen (de omstanders in de synagoge) toornig aan, maar was tegelijkertijd bedroefd over de toestand van hun hart. Voelen wij die emotie ook als we worden geconfronteerd met het kwaad? Worden we ook verdrietig als we horen dat iemand zich tot wan- of misdaden heeft laten (ver)leiden? Spreken we er alleen schande van en bekommeren we ons om de benadeelden/slachtoffers? Of bidden we ook voor de dader? Ook die persoon heeft immers verlossing nodig! Is dat niet wat er bedoeld wordt met de tekst: "Hebt uw vijanden lief"?

De Here Jezus geeft in het volgende gedeelte duidelijk aan dat voor een ieder die gelooft er verlossing mogelijk is:
“Wie van deze twee heeft de wil van de vader gedaan? Zij zeiden tegen Hem: De eerste. Jezus zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk van God. Want Johannes is bij u gekomen in de weg van de gerechtigheid, en u hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd; en hoewel u dat zag, hebt u later geen berouw gehad zodat ook u hem geloofde.” (Mattheüs 21:31b-32 HSV)

Uit dit gedeelte kunnen we tevens leren dat we niet op iemand mogen neerkijken, die persoon kon ons wel eens voorgaan in het Koninkrijk Gods........

Ook voor de moordenaar aan het kruis was er vergeving, tevens ontving hij een geweldige belofte:
“En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn.” (Lukas 23:43 HSV)

Heel anders ging onze Verlosser om met schijnheiligen:
“Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u bent als de witgepleisterde graven, die van buiten wel mooi lijken, maar van binnen zijn ze vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid.” (Mattheüs 23:27 HSV)

Deze mensen, welke veinsden God te kennen, deden zich mooi en vroom voor, maar waren van binnen niet gereinigd, ze waren nog in hun oorspronkelijke staat, zijnde "dood" geboren.

Waarom deed de Heer zo lelijk tegen deze onoprechten?
De reden was dat ze meenden aanspraak op rechtvaardiging te kunnen maken vanwege hun uiterlijk vertoon, zonder écht berouw te hebben getoond, zoals bijv. de tollenaar in onderstaand Bijbelgedeelte wél deed:
“Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond daar en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit. En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig. Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere. Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.” (Lukas 18:10-14 HSV)

Wat betekent dit voor ons, hoe dienen wij met onze medemens om te gaan?

1. We dienen onze naaste (medemens) lief te hebben als onszelf:
“...U zult uw naaste liefhebben als uzelf.” (Mattheüs 22:39b HSV)

Lees voor een geweldige beschrijving van de liefde nog maar eens het 13de hoofdstuk van de eerste brief aan de Corinthiërs.

2. We dienen onze Christelijke broeders en zusters lief te hebben zoals Christus ons lief heeft:
“Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.” (Johannes 13:34 HSV)

3. We moeten altijd proberen met iedereen in vrede te leven, voor zover mogelijk is:
“Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen.” (Romeinen 12:18 HSV)

4. We mogen ons niet vermengen met schijnheilige broeders en/of zusters:
“Maar nu heb ik u geschreven dat u zich niet moet inlaten met iemand die, terwijl hij een broeder wordt genoemd, een ontuchtpleger is, of een hebzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover. Met zo iemand moet u zelfs niet eten.” (1 Corinthiërs 5:11 HSV)

5. We mogen geen oordeel vellen over onze ongelovige medemens, maar wél over schijnheiligen in de gemeente:
“...Oordeelt u immers niet alleen hen die binnen zijn? Maar hen die buiten zijn, oordeelt God. En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.” (1 Corinthiërs 5:12b-13 HSV)

Hier vinden we weer de grote Hemelse afkeer ten opzichte van schijnheiligen (oftewel ongehoorzamen) terug. De Gemeente mag niet de mensen buiten haar kring oordelen, dat kan alleen God, want die kent het hart van de mens. Wél hebben wij de opdracht om de Gemeente zuiver houden, nl. door schijnheiligen uit ons midden te verwijderen.

Christenen dienen elkander aan te sporen, te bemoedigen, maar ook, indien nodig, elkaar in liefde te vermanen. Broeders en/of zusters die echter halsstarrig terechte vermaningen naast zich neerleggen beginnen symptonen van hypocrisie te vertonen.

Voor dergelijke "gevallen" gaf onze Heiland duidelijke instructies, welke in het artikel "Inkeer of volharding" zijn terug te vinden.
De Heer laat twee maal waarschuwen, na de derde weigering om tot inkeer te komen behoren maatregelen te volgen.

Laten we leren van onderstaande twee boodschappen uit de brief van Jakobus:
“Maar de tong kan geen mens temmen. Ze is een niet te bedwingen kwaad, vol dodelijk vergif. Door haar loven wij God en de Vader, en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God gemaakt zijn. Uit dezelfde mond komen zegen en vervloeking voort. Dit behoort niet zo te zijn, mijn broeders. Laat soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen?” (Jakobus 3:8-11 HSV)

In onze omgang met onze medemens dienen we heel goed op onze tong te letten, we kunnen er beter op bijten dan er kwaad mee te spreken.
Een paar verkeerd geplaatste woorden kunnen voor grote problemen zorgen:
“...Zie eens hoe een klein vuur een grote hoop hout aansteekt. Ook de tong is een vuur, een wereld van ongerechtigheid.” (Jakobus 3:5b-6a HSV)

Hoeveel ellende is er door de eeuwen heen voortgekomen uit verkeerde communicatie?
Communiceren is een van de moeilijkste zaken op deze aarde. Het is niet aan een ieder gegeven om aan een ander duidelijk te kunnen maken wat je voelt en/of bedoelt.
Als we dat gegeven in gedachten houden, kunnen we er voor ijveren om minder snel te reageren op wat ons medegedeeld wordt. We moeten onszelf eerst afvragen of we goed begrijpen wat de ander bedoelt, en als dat niet zo is, ons er niet voor schamen om dat bekend te maken.
Ook kunnen we beter vragen of er inderdaad bedoeld wordt wat wij menen te begrijpen, dan dat er een misverstand, of erger, door ontstaat.
Wat is de intentie van de spreker?
Vanzelfsprekend kost het moeite om dit toe te passen, maar is dit niet wat God doet: kijken naar ons hart, naar onze intentie:
“...Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.” (1 Samuël 16:7b HSV)

“Zo dan, mijn geliefde broeders, ieder mens moet haastig zijn om te horen, maar traag om te spreken en traag tot toorn.” (Jakobus 1:19 HSV)

Bovenstaande tekst, wederom uit de brief van Jakobus, spreekt toch voor zich.
We dienen:
- altijd bereid te zijn tot (goed) luisteren
- eerst goed na te denken voor we een reactie geven
- niet driftig te worden

Tot slot nog wijze woorden, opgetekend door koning Salomo:
“Een zacht antwoord keert woede af, maar een krenkend woord wekt toorn op.” (Spreuken 15:1 HSV)




Geen opmerkingen:

Een reactie posten