donderdag 7 augustus 2014

87 Israël en de Palestijnen

De kranten raken er niet over uitgeschreven, het journaal slaat momenteel ook geen dag over: het is weer mis (of raak?) in de Gaza-strook. Hamas bestookt Israël dagelijks met raketten en het Joodse leger slaat terug.

Houdt dit ooit op?

Toen in 1948 de staat Israël werd gesticht brak onmiddellijk een oorlog uit die eigenlijk nog nooit is beëindigd en die naar mijn idee ook nooit door toedoen van mensen zal stoppen.

Waarom niet?

Omdat de oorsprong van het conflict zit in het wél of niet gehoorzaam willen zijn aan de Almachtige Schepper van hemel en aarde, die Zich geopenbaard heeft in Zijn Woord: de Bijbel.

Is het dan niet omdat de Palestijnen plotsklaps het land moesten delen met de Joden vanwege de op 29 november 1947 aangenomen resolutie 181 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin werd gesteld dat:

•het Britse mandaat uiterlijk 1 augustus 1948 ten einde loopt en dat het Britse leger Palestina dan verlaten moet hebben;
•er een Joodse en een Arabische staat moeten komen;
•Jeruzalem en Bethlehem een internationaal statuut moeten krijgen;
•vrouwen zowel actief als passief stemrecht moeten hebben in de beide staten;
•de inwoners van Jeruzalem kunnen kiezen om te stemmen in de Joodse of in de Arabische staat;
•de rechten van de minderheden in elke staat gerespecteerd moeten worden;
•er vrije toegang moet zijn tot de heilige plaatsen;
•Jeruzalem (indirect) onder bestuur van de VN moet komen

In tegenstelling tot de Joodse leiders gingen de Palestijnen, zoals bekend, niet akkoord en vielen, nadat de staat Israël was gesticht in mei 1948, de Arabische buurlanden (tevergeefs) het land binnen om het "te bevrijden van de Joden".

Nee, het probleem zit dieper en om dat aan te tonen gaan we zo'n 4.000 jaren terug in de tijd:

Aartsvader Abraham en zijn vrouw Sara waren heel lang kinderloos. God beloofde hen nageslacht:
“Toen wierp Abram zich met het gezicht ter aarde en God sprak met hem: Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken. U zult niet meer Abram heten, maar uw naam zal Abraham zijn, want Ik zal u vader van een menigte van volken maken. Ik zal u uitermate vruchtbaar maken: Ik zal u tot volken maken en er zullen koningen uit u voortkomen. Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door, tot een eeuwig verbond, om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u.” (Genesis 17:3-7 HSV)

Reeds op hoge leeftijd gekomen, werden Abraham en Sara ongeduldig en verwekte de aartsvader een zoon bij Hagar, de slavin van Sara:
“Daarom zei Sarai tegen Abram: Zie toch, de HEERE heeft mijn baarmoeder gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Kom toch bij mijn slavin; misschien zal ik uit haar nageslacht krijgen. En Abram luisterde naar de stem van Sarai. Toen nam Sarai, de vrouw van Abram, Hagar, de Egyptische, haar slavin, nadat Abram tien jaar in het land Kanaän gewoond had, en gaf haar aan Abram, haar man, als vrouw voor hem. Hij kwam bij Hagar en zij werd zwanger. Toen zij nu zag dat zij zwanger geworden was, was haar meesteres in haar ogen verachtelijk.” (Genesis 16:2-4 HSV)

Echter, dit was niet naar Gods plan:
“Verder zei God tegen Abraham: U moet uw vrouw Sarai niet meer Sarai noemen, maar haar naam zal Sara zijn. Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen. Toen wierp Abraham zich met zijn gezicht ter aarde en lachte. Hij zei in zijn hart: Zal bij een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar is, baren? En Abraham zei tegen God: Och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven! God zei: Integendeel, uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem.” (Genesis 17:15-19 HSV)

Vervolgens maakte God Zijn plan nog duidelijker:
“Wat Ismaël betreft, heb Ik u verhoord. Zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem uitermate talrijk maken: twaalf vorsten zal hij verwekken en Ik zal hem tot een groot volk maken. Mijn verbond echter zal Ik met Izak maken, de zoon die Sara u volgend jaar op deze vastgestelde tijd zal baren.” (Genesis 17:20-21 HSV)

Als na de geboorte van Izak Ismaël hem bespot, wordt Sara boos:
“En Sara zag dat de zoon die Hagar, de Egyptische, Abraham gebaard had, aan het spotlachen was. Toen zei zij tegen Abraham: Jaag deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak, erven.” (Genesis 21:9-10 HSV)

Abraham peinst er niet over om zijn zoon Ismaël weg te sturen, maar God corrigeert hem en bevestigt Zijn plan:
“Deze woorden waren volstrekt kwalijk in de ogen van Abraham, vanwege zijn zoon. Maar God zei tegen Abraham: Laat deze zaak met betrekking tot de jongen en uw slavin niet kwalijk zijn in uw ogen. Bij alles wat Sara u zegt, luister naar haar stem, want alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.” (Genesis 21:11-12 HSV)

Nu kan men wel stellen dat dat 4.000 jaren geleden was en dat we nu in 2014 na Christus leven, in een heel andere tijd, maar aangezien “...één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.” (2 Petrus 3:8 HSV), kan het voor God lijken alsof Hij dit slechts een paar dagen geleden heeft gezegd. Zou Zijn Woord slechts een paar "dagen" gelden?
Psalm 119 beweert het tegendeel:
“Voor eeuwig, HEERE, staat Uw woord vast in de hemel.” (Psalmen 119:89 HSV)

“Vanaf het begin is Uw woord waarachtig, al Uw rechtvaardige bepalingen zijn voor eeuwig.” (Psalmen 119:160 HSV)


Jesaja schrijft:
“Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig.” (Jesaja 40:8 HSV)

God zei: "Alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden!"
Dat is toch een overduidelijke uitspraak, waar niet aan valt te tornen. Abraham was God daarom gehoorzaam, ondanks het feit dat hij, na de dood van Sara, nog meer kinderen kreeg:
“Abraham nam weer een vrouw, van wie de naam Ketura was. En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah. Joksan verwekte Sjeba en Dedan. De zonen van Dedan waren de Assurieten, de Letusieten en de Leümmieten. De zonen van Midian waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren zonen van Ketura. Abraham gaf alles wat hij had aan Izak, maar aan de zonen van de bijvrouwen die Abraham had, gaf Abraham geschenken. Hij stuurde hen, toen hij nog leefde, bij zijn zoon Izak vandaan in oostelijke richting, naar het Oosterland.” (Genesis 25:1-6 HSV)

Vervolgens krijgt Izak twee zonen in de vorm van een tweeling:
“Izak bad vurig tot de HEERE in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En de HEERE liet Zich door hem verbidden, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd. De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen. De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen.” (Genesis 25:21-23 HSV)

Zoals velen weten kreeg Jakob, die na zijn worsteling met God de naam Israël ontving (Genesis 32:28), de grootste zegen van zijn vader:
“Moge God je geven van de dauw van de hemel, van de vruchtbare streken van de aarde: overvloed van koren en nieuwe wijn. Volken zullen je dienen, naties zullen zich voor je buigen. Wees heerser over je broers, de zonen van je moeder zullen zich voor je buigen. Vervloekt moet zijn wie jou vervloekt, en gezegend wie jou zegent!” (Genesis 27:28-29 HSV)

Voordat Jakob vanwege zijn broer Ezau vlucht, ontvangt hij nóg een zegen van Izak:
“Toen riep Izak Jakob en zegende hem; en hij gebood hem en zei tegen hem: Neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän. Sta op, ga naar Paddan-Aram, naar het huis van Bethuel, de vader van je moeder, en neem vandaar een vrouw voor je uit de dochters van Laban, de broer van je moeder. En moge God, de Almachtige, je zegenen, en je vruchtbaar en talrijk maken, zodat je tot een menigte van volken zult worden. Moge Hij je de zegen van Abraham geven, jou en je nageslacht met je, zodat je het land waar je vreemdeling bent, dat God aan Abraham gegeven heeft, in bezit krijgt.” (Genesis 28:1-4 HSV)

De verdere geschiedenis vertelt ons dat Jakob's afstammelingen uiteindelijk het land Israël, hen door God beloofd, in bezit nemen.

Helaas gebeurde toen wat nu ook gebeurt: zoals geschreven staat in het Oude Testament keerde het volk zich met grote regelmaat van God af en werd daarvoor gestraft, o.a. doordat buurvolken binnenvielen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit onderstaande smeekbede van koning Salomo:
“Toen ging Salomo voor het altaar van de HEERE staan, tegenover heel de gemeente van Israël, en hij spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: HEERE, God van Israël, er is geen God zoals U, boven in de hemel of beneden op de aarde, Die het verbond en de goedertierenheid houdt tegenover Uw dienaren, die met heel hun hart wandelen voor Uw aangezicht,” (1 Koningen 8:22-23 HSV)

“Schenk dan aandacht aan het gebed van Uw dienaar en aan zijn smeekbede, HEERE, mijn God, door te luisteren naar het roepen en naar het gebed dat Uw dienaar heden voor Uw aangezicht bidt.” (1 Koningen 8:28 HSV)

Wanneer Uw volk Israël door de vijand wordt verslagen, omdat zij tegen U hebben gezondigd, en zij zich tot U bekeren, Uw Naam belijden en tot U in dit huis zullen bidden en smeken, luistert Ú dan in de hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen terug naar het land dat U aan hun vaderen gegeven hebt.” (1 Koningen 8:33-34 HSV)

“elk gebed, elke smeekbede die er zal zijn van ieder mens uit heel Uw volk Israël, als eenieder de plaag van zijn hart erkent en naar dit huis zijn handen uitstrekt, luistert Ú dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, vergeef, en grijp in, en geef eenieder naar al zijn wegen, U, Die zijn hart kent. U alleen kent immers het hart van alle mensenkinderen, opdat zij U vrezen alle dagen die zij leven op de grond die U onze vaderen gegeven hebt. Zelfs ook wat de vreemdeling betreft, die niet tot Uw volk Israël behoort, maar uit een ver land komt omwille van Uw Naam -want zij zullen horen van Uw grote Naam, van Uw sterke hand en van Uw uitgestrekte arm - wanneer hij komt en naar dit huis zijn gebed richt, luistert Ú dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, en doe overeenkomstig alles wat de vreemdeling tot U roepen zal, opdat alle volken van de aarde Uw Naam kennen en U vrezen, zoals Uw volk Israël, en erkennen dat Uw Naam is uitgeroepen over dit huis dat ik gebouwd heb. Wanneer Uw volk uittrekt ten strijde tegen zijn vijand, op de weg waarheen U hen zendt, en zij bidden tot de HEERE, in de richting van deze stad, die U verkozen hebt, en van het huis dat ik voor Uw Naam heb gebouwd, luistert U dan in de hemel naar hun gebed en hun smeekbede, en verschaf hun recht. Wanneer zij tegen U hebben gezondigd - er is immers geen mens die niet zondigt - en U toornig op hen bent, en hen overlevert aan de vijand, zodat zij die hen gevangengenomen hebben, hen als gevangenen wegvoeren naar het land van de vijand, ver weg of dichtbij, en zij het in het land waarheen zij als gevangenen werden weggevoerd, ter harte nemen, zich bekeren en tot U smeken in het land van hen die hen gevangengenomen hebben, door te zeggen: Wij hebben gezondigd en ons misdragen, wij hebben goddeloos gehandeld, en als zij zich in het land van hun vijanden die hen als gevangenen weggevoerd hebben, tot U bekeren met heel hun hart en met heel hun ziel, en tot U bidden in de richting van hun land, dat U aan hun vaderen gegeven hebt, en van de stad die U verkozen hebt, en van het huis dat ik voor Uw Naam gebouwd heb, luistert U dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, naar hun gebed en hun smeekbede en verschaf hun recht. Vergeef Uw volk datgene waarmee zij tegen U zondigden, en al hun overtredingen waarmee zij tegen U overtraden, en geef hun ontferming bij hen die hen als gevangenen wegvoerden, zodat die zich over hen ontfermen. Want zij zijn Uw volk en Uw eigendom, door U uit Egypte geleid, uit het midden van de ijzeroven. Laten Uw ogen dan open zijn voor de smeekbede van Uw dienaar en voor de smeekbede van Uw volk Israël, door naar hen te luisteren bij al hun roepen tot U, want Ú hebt hen voor Uzelf als Uw eigendom afgezonderd uit alle volken van de aarde, zoals U gesproken hebt door de dienst van Mozes, Uw dienaar, toen U onze vaderen uit Egypte leidde, Heere HEERE!” (1 Koningen 8:38-53 HSV)


Tot tweemaal toe werd het volk zelfs grotendeels uit het land weggevoerd. Eerst tijdens de Babylonische ballingschap en vervolgens in ca. 70 na Christus toen de Romeinen Jeruzalem en de tempel verwoestten en het volk over de aarde werd verstrooid.

Deze verstrooiing duurde een kleine 2.000 jaren waarna een profetie, uitgesproken door Mozes, in 1948 gedeeltelijk tot vervulling kwam:
“Het zal gebeuren, wanneer al deze dingen, de zegen en de vervloeking die ik u voorgehouden heb, over u komen, dat u het weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen de HEERE, uw God, u verdreven heeft. En u zult zich bekeren tot de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied. Dan zal de HEERE, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en Zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de HEERE, uw God, u verspreid had. Al bevonden uw verdrevenen zich aan het einde van de hemel, toch zal de HEERE, uw God, u vandaar bijeenbrengen en u vandaar weghalen. En de HEERE, uw God, zal u naar het land brengen dat uw vaderen in bezit hadden, en u zult het weer in bezit nemen; en Hij zal u goeddoen en u talrijker maken dan uw vaderen.” (Deuteronomium 30:1-5 HSV)

Helaas is nog niet de gehele profetie vervuld want daarvoor dient Israël zich eerst volledig te bekeren:
“De HEERE, uw God, zal u overvloed geven in al het werk van uw handen, in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee en in de vrucht van uw land, ten goede. Want de HEERE zal Zich weer ten goede over u verblijden, zoals Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft, wanneer u de stem van de HEERE, uw God, gehoorzaam bent door Zijn geboden en Zijn verordeningen, die in dit wetboek geschreven zijn, in acht te nemen; wanneer u zich bekeert tot de HEERE, uw God, met heel uw hart en met heel uw ziel.” (Deuteronomium 30:9-10 HSV)

Volgens bronnen op het internet is een groot percentage Joden in Israël niet gelovig. Welk percentage er oprecht gelovig is, is niet bekend, maar n.a.w. minder dan de helft van het volk.

Zou dat niet de reden zijn waarom Israël niet in vrede kan leven?

Worden de buurvolken wederom gebruikt om Israël tot inkeer te brengen? Blijkbaar hebben ze niet van de geschiedenis geleerd dat als ze zich tegen Israël keren, ze zich tegen de Almachtige keren:
“Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Nadat Hij heerlijkheid heeft beloofd, heeft Hij mij gezonden tot die heidenvolken die u beroven, want wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.” (Zacharia 2:8 HSV)

Misschien komt er een schijnvrede, en wellicht duurt die enige jaren, maar er komt een dag dat alle volken zich tegen Israël zullen keren:
“Zie, Ik ga Jeruzalem maken tot een bedwelmende beker voor alle volken rondom, ja, ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Op die dag zal het gebeuren dat Ik Jeruzalem zal maken tot een steen die moeilijk te tillen is voor al de volken. Allen die hem optillen, zullen zichzelf zeker diepe sneden toebrengen, en al de volken van de aarde zullen zich tegen haar verzamelen.” (Zacharia 12:2-3 HSV)

Dan zal de Verlosser komen en Zijn volk bevrijden:
“Op die dag zal het gebeuren dat Ik alle heidenvolken die tegen Jeruzalem oprukken, zal willen wegvagen. Maar over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten. Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. Zij zullen over Hem rouw bedrijven, als met de rouwklacht over een enig kind; en zij zullen over Hem bitter klagen, zoals men bitter klaagt over een eerstgeborene.” (Zacharia 12:9-10 HSV)

Messias Jezus, Hij is de doorstokene, komt terug naar de Olijfberg, de plaats vanwaar Hij naar de hemel is gevaren:
“Dan zal de HEERE uittrekken en tegen die heidenvolken strijden, zoals de dag dat Hij streed, op de dag van de strijd. Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten er van. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden.” (Zacharia 14:3-4 HSV)

Hij zal de vijand verslaan en de vrede brengen.

Wat te doen met de huidige situatie?

De Joden zijn, zoals geprofeteerd, vanuit veel (meer dan 100) landen teruggekeerd naar het land dat God hen beloofd heeft. Volgens bovenstaande profetie zullen zij ook in Israël zijn als alle volken zich tegen Jeruzalem keren. Een situatie die in deze dagen niet ondenkbaar is.
Totdat het volk zich weer massaal tot God bekeert, zal het niet veilig in vrede leven, want alleen de Heer zorgt daar voor:
“Een psalm van David, voor de koorleider, bij snarenspel. Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed. Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep. Wees ontzet, maar zondig niet; spreek in uw hart wanneer u op uw slaapplaats ligt, en wees stil. Breng offers van gerechtigheid en vertrouw op de HEERE. Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, HEERE! U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overvloed hadden. In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, HEERE, doet mij veilig wonen.” (Psalmen 4:1-8 HSV)

Ook het volk van Israël zal, net als ieder ander, Jezus als hun Messias moeten aannemen. Tot dat moment zal er een bedekking op hun hart zijn, waardoor ze Gods Woord niet ten volle begrijpen (voor zover wij dat als mensen kunnen):
“Hij heeft ons namelijk bekwaam gemaakt om dienaars van het nieuwe verbond te zijn, niet van de letter, maar van de Geest; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden, hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn? Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid. Immers, zelfs dat wat verheerlijkt was, is in dit opzicht niet heerlijk geweest, vergeleken met de alles overtreffende heerlijkheid. Want als wat tenietgedaan wordt in heerlijkheid was, veel meer is wat blijft in heerlijkheid. Omdat wij dan een dergelijke hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk, en doen wij niet zoals Mozes, die een bedekking op zijn gezicht legde, opdat de Israëlieten hun ogen niet gericht zouden houden op het einddoel van wat tenietgedaan wordt. Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het Oude Testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt tenietgedaan in Christus. Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart. Maar wanneer het zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen. De Heere nu is de Geest; en waar de Geest van de Heere is, daar is vrijheid.” (2 Corinthiërs 3:6-17 HSV)

Wat kunnen we meer doen naast humanitaire hulp verlenen en bidden dat het geweld mag stoppen?

Bidden voor Jeruzalem, voor Israël.
Bidden dat het volk tot inkeer mag komen, bidden dat de buurvolken tot inkeer mogen komen opdat het goed gaat met hen die de Heer liefhebben:
“Bid om vrede voor Jeruzalem, laat het goed gaan met hen die u liefhebben. Laat vrede binnen uw vestingwal zijn, rust in uw burchten.” (Psalmen 122:6-7 HSV)

De situatie lijkt misschien uitzichtloos maar is het niet, want Jezus heeft overwonnen: Hij draagt de zegekroon!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten